previous arrow
next arrow
Slider

Onderstaande didactische aanwijzingen zijn niet afkomstig uit de literatuur. Er is geen bestaande didactiek over het schimmenspel, dus was ik genoodzaakt deze aanwijzingen zelf te formuleren. Ze zijn ontstaan uit ervaringen die ik heb opgedaan tijdens het werken met kinderen.

Motivatie.
Het is moeilijk om de kinderen duidelijk te maken dat de beperkingen van het schimmenspel ook als (eigen-) aardigheden kunnen worden opgevat. Het zien van de stokjes en touwtjes, de houterige bewegingen (als ze zelfs al bewegingen kunnen maken), de kleine mogelijkheden met kleuren, de moeilijkheden die de kinderen zelf ervaren bij het maken van de poppen, kunnen remmend werken. De beleving van de inhoud kan lijnrecht tegenover het technisch inzicht staan, terwijl het de bedoeling is dat die twee "samenwerken".

Het is dus heel belangrijk dat de kinderen goed gemotiveerd worden. Ook tijdens het onderwijsleerproces moeten ze regelmatig gemotiveerd blijven worden. Een aantal mogelijkheden hiervoor beschrijf ik hieronder:

Het voorbeeld.
Een goed voorbeeld van de leerkracht. Let op: een te goed voorbeeld, alleen maar technisch, kan weer ontmoedigen. Met een goed voorbeeld bedoel ik, dat de juiste sfeer moet worden opgeroepen. De kinderen moeten mogelijkheden voor zichzelf blijven zien.

Als het voorbeeld van de leerkracht zijn functie heeft gehad, kan de sfeer tussentijds weer terug worden geroepen door de kinderen de poppen van elkaar te laten zien. Daarbij blijven ze gemotiveerd doordat ze resultaat van zichzelf zien.

Werken met eigen werk.
De kinderen zijn meer gemotiveerd als ze een eigen geschreven verhaal uit mogen werken. Natuurlijk kunnen ook bestaande verhalen (bijvoorbeeld: sprookjes, fabels, prentenboek-verhalen, geschiedkundige verhalen) of gedichten (van bijvoorbeeld A.M.G.Schmidt, versjes en rijmpjes uit de oude doos, liedteksten) gebruikt worden. Met name als de nadruk ligt op het aanleren van technieken is het aan te raden om een bestaand verhaal te gebruiken. Toch is de voldoening voor kinderen veel groter als ze zelf het verhaal hebben geschreven, zelf de poppen hebben gemaakt, zelf de muziek hebben gemaakt en de optredens ook zelf verzorgen. De betrokkenheid van de kinderen is veel groter, evenals het respect van de toeschouwer voor het spel.

Tussentijdse controle.
Het is belangrijk dat de kinderen voortdurend hun eigen werk controleren. Ergens veel werk in steken en er dan achter komen dat je het niet goed vindt, is heel vervelend. Bij de poppen is niet meteen te zien hoe die er als schaduw uit zien. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een gewone tekening, waar je meteen het resultaat kunt zien, zodat je nog even kunt gummen.

Controle bij het Spaans-schimmenspel en bij het handschaduwenspel kan plaats vinden door voortdurend naar de schaduwen te blijven kijken; vanuit de ooghoeken naar het doek of de muur kijken. Controle mogelijkheden bij het maken van poppen:

  • Een ander houdt de pop achter het doek.
  • De pop tegen het licht houden.
  • De pop op een overhead projector leggen (vooral voor de details).
  • De pop op een contrasterende ondergrond leggen. In de klas kunnen de zwarte poppen vaak op de witte tafels gelegd worden.

Criteria voor het speelverhaal.

Scenewisselingen en beschrijvingen.
Bij het schrijven van een eigen verhaal en bij de keuze voor een bestaand verhaal, moet er in het begin op gelet worden dat de kinderen niet te veel scenewisselingen hoeven te maken. Deze zijn voor een beginner moeilijk uit te spelen, omdat er decorwisselingen plaats moeten vinden. Na bepaalde aanpassingen aan de kast (bijvoorbeeld klemmetjes aangebracht aan de zijkant van het doek of een schuif-theater) en met enige ervaringen van de kinderen, is het wel goed mogelijk om decorwisselingen te spelen.

Beschrijvingen van de omgeving hebben in een poppenspel niet zoveel zin. Een eenvoudig decorstuk kan een lange beschrijving overbodig maken. Kinderen schrijven zelf bijna nooit beschrijvingen, maar bij de keuze van bestaande verhalen speelt dit een belangrijke rol.

Tijdsduur van de voordracht.
1. Niet te lang.
Het speelverhaal mag naar mijn idee niet te lang zijn. Een lang speelverhaal betekent al snel dat de kinderen veel poppen of schaduwbeelden moeten maken, of dat het accent van het spel op het verhaal komt te liggen, doordat er met weinig poppen wordt gewerkt. Het voordeel van een lang speelverhaal met weinig poppen is, dat de kinderen hun poppen gedurende langere tijd kunnen laten zien aan de toeschouwer. Bij lessen waar de nadruk komt te liggen op de bewegingstechnieken zou dus wel een lang speelverhaal mogelijk zijn. Toch denk ik dat ook in die lessen beter een kort verhaal kan worden gehanteerd; doordat de poppen of schaduwbeelden van de kinderen altijd betrekkelijk eenvoudig blijven, zal bij een optreden dat lang duurt (en zeker als er meerdere achter elkaar zijn) de aandacht van de kinderen snel verslappen of zich weer concentreren op het verhaal. Bij de lessen waar de nadruk op de bewegingstechnieken ligt, kunnen de poppen het best een kort spel spelen, waarna ze de pop voor de kast kunnen laten bewonderen.

2. Niet te kort.
Toch mag een verhaal ook zeker niet te kort zijn. Een kind zal gefrustreerd raken als hij de poppen of schaduwbeelden waar hij zoveel voorbereidend werk aan heeft verricht, maar heel kort kan laten zien. Daarbij kost de voorbereiding van een spel vaak enige tijd; decorstukken moeten worden opgehangen, de kinderen moeten attributen pakken en plaats nemen achter het scherm. De toeschouwer zal ook verveeld raken doordat er (bij meerdere korte spelen) meer gewacht moet worden, dan dat ze kunnen genieten van het spel.

3. De juiste tijdsduur.
De juiste tijdsduur is naar mijn idee afhankelijk van de leeftijd van de toeschouwers. Bij jonge kinderen zijn de beelden zeker zo belangrijk als het verhaal, wat dus inhoudt dat vooral de beelden voor het jongere kind boeiend moeten blijven. Ook kunnen ze als toeschouwer bijna niet deelnemen aan het verhaal, doordat ze door een doek zijn afgeschermd van de spelers en poppen. De kijker bij het schimmenspel is dus bijna altijd passief, voor jonge kinderen betekent dit dat het verhaal zeker niet te lang mag duren. Ik denk hierbij aan een tijdsduur van rond de tien tot vijftien minuten als toeschouwer. Als de kinderen de verhalen zelf spelen, korter: twee tot vijf minuten. Het verhaal wordt anders snel eentonig of voor de spelers moeilijk te onthouden.

Voor de wat oudere kinderen gaat dit niet helemaal op; zij kunnen hun aandacht bij een bepaald spel makkelijker verleggen van de beelden, naar het verhaal op een moment dat de beelden wellicht wat minder interessant zijn. Daarbij zijn de wat oudere kinderen in staat langer toeschouwer te zijn. Tijdens een opdracht in de bovenbouw ontdekte ik dat: Een groep acht speelde "De Bremer stadsmuzikanten", een spel dat ± 20 minuten duurde en zeer goed was opgezet. Voor de jongste kinderen duurde het te lang, terwijl de wat oudere kinderen van het begin tot het eind ademloos toekeken. Ik denk dat de wat oudere kinderen maximaal een tijdsduur van ± 45 minuten als toeschouwer kunnen volhouden. Bij spelen van kinderen zelf in kleine groepjes, korter: ± vijf tot tien minuten (gelet op het feit dat er meerdere groepjes moeten optreden). Bij het spelen in groepjes kunnen de kinderen dus uitstekend gebruik maken van eigen verhalen; de meeste van de verhalen die de kinderen zelf schrijven hebben ongeveer deze tijdsduur.

Leesbaarheid.
Als het verhaal niet wordt geïmproviseerd, maar zelf wordt geschreven of uit het hoofd geleerd, moet bij de leesbaarheid gelet worden op:

  • Typografie: lettertype, grootte van de letter, bladindeling en dergelijke moeten voor de voordrager zonder problemen gelezen kunnen worden.
  • Technische leesbaarheid: afhankelijk van het leesniveau van de voordrager.
  • Begrijpelijkheid: van belang voor zowel de voordrager als de toeschouwers. (Voor de toeschouwers kan de tekst op zichzelf iets te moeilijk zijn; de tekst wordt ondersteund door beelden, waardoor het toch volgen is). Bij de begrijpelijkheid spelen de lengte van een verhaal, het niveau van het taalgebruik en de complexiteit (tijd, ruimte, personages <hoeveelheid en toegankelijkheid> en gebeurtenissen) een belangrijke rol.


Inhoud.
De inhoud van het verhaal hoeft niet speciaal spannend te zijn. De enige echte eis die aan de inhoud verbonden is, is dat het verhaal beelden bij de kinderen moet oproepen. Het moet de kinderen aanspreken en de belangstelling wekken. Naar mijn idee heeft dat de volgende consequenties voor uitgekozen verhalen:

  • De afzonderlijke personages blijven in een goed verhaal niet oppervlakkig. Stemmingen, gevoelens en emoties worden duidelijk uiteengezet en kunnen veranderen.
  • De personages staan niet los van elkaar, het verhaal brengt de relaties in beeld.
  • Er gebeurt iets, er is spanning doordat de personages, hun stemmingen, gevoelens en emotie, hun onderlinge relaties of hun onderlinge situatie veranderen.
  • Beelden worden voor de kinderen het makkelijkst opgeroepen als er lijfelijk wat gebeurt met de personages: verandering van plaats, situatie, houding, en dergelijke.

Geen speelverhaal; improvisatie.
Vooral bij jongere kinderen zal het improviseren een belangrijke plaats innemen. Doordat deze kinderen nog niet kunnen lezen, moeten ze of een verhaal improviseren, of iets uit het hoofd leren. Maar ook bij oudere kinderen kan de improvisatie-techniek gebruikt worden. Zowel bij jongere als bij oudere kinderen kun je door middel van improvisatie de sociale en emotionele doelstellingen het gemakkelijkst bereiken. Bij het schrijven van verhalen gaat het allemaal veel gestructureerder, waardoor een kind geremd kan worden, terwijl er bij de improvisatie veel meer vrijheid is die ze kunnen benutten door het op hun eigen manier in te vullen.

De meest handige manier is om de kinderen eerst de poppen te laten maken, vervolgens kunnen ze het verhaal al spelend bedenken. Ook kunnen de kinderen gezamenlijk een idee hebben, vervolgens de poppen maken om daarna pas het verhaal al spelend te gaan uitwerken. Voor het optreden moet het verhaal in grote lijnen zijn vast gelegd.


De muzikale begeleiding.
kinderen in de midden- en bovenbouw van de basisschool kunnen heel goed zelf muziek componeren bij hun schimmenspel. Door middel van grafische notatie kunnen ze dit ook vastleggen op papier.

Grafische notatie is een alternatieve manier van muzieknotatie. Kort gezegd komt het er op neer dat de kinderen de instrumenten en het geluid dat ze voortbrengen, tekenen op de plaats in de tekst, waar het geluid moet worden gespeeld. In de lessuggesties zal ik voor de bovenbouw hiervoor wat suggesties geven, waardoor de kinderen instrumenten en het geluid (volume, toonhoogte en dergelijke) met symbolen leren aangeven.

De muziek voor een schimmenspel kan als de groep groot genoeg is, "live" worden gespeeld of worden opgenomen op een bandje.

Groepsgrootte en consequenties.
Hoe de muziek opgevoerd kan worden en de verhalen voorgelezen, is afhankelijk van de grootte van de groepjes. Het kan zijn er "live" gespeeld kan worden, ook kan de tekst en muziek worden opgenomen op een cassetteband. De leerkracht kan hier een keuze maken uit de mogelijkheden, gebaseerd op datgene wat hij met de groep wil. Meer nadruk op sociale vaardigheden kan hem doen kiezen voor mogelijkheid drie, terwijl de nadruk op techniek eerder om mogelijkheid één zal vragen.

1. Één kind:
Het voordeel is hier dat dit ene kind op zijn eigen niveau kan werken en veel meer werk zelf moet verzetten. Daarbij kan op deze manier heel goed met behulp van een kort verhaal een techniek worden aangeleerd. Er zijn echter meer nadelen:

  • Er is veel minder sociaal contact tussen de kinderen onderling,
  • De kinderen leren niet van elkaar,
  • Veel werk voor één kind kan onoverzichtelijk worden,
  • Verhaal en muziek moeten waarschijnlijk op een bandje worden opgenomen,
  • Bij de uitvoering kan het kind voor veel problemen komen te staan.

2. Twee, drie of vier kinderen:
Hier moeten de kinderen optimaal samenwerken. Soms kan een groepje van twee kinderen nog te kort zijn. Om ook de muziek "live" te brengen zijn deze groepjes nog te klein, of het spel wordt door een paar geluiden begeleid en opgenomen.

Een verhaal kan nu wel voorgelezen, of gespeeld worden. Let er hierbij wel op dat ook de voordrager een belangrijke rol heeft. Veel kinderen zien dit als een ondergeschikte en niet interessante taak. Een spot op de voordrager, de taak tot presentatie van hun stuk en het feit dat hij de snelheid van het voorlezen moet aanpassen aan de spelers, geven hem de belangrijke rol terug.

3. Zes tot tien kinderen.
Deze groepsgrootte vraagt veel begeleiding van de leerkracht, maar het aantal te begeleiden groepen is wel minder. Er wordt een nog groter beroep gedaan op de vaardigheid samen te kunnen werken. De muziek kan nu een belangrijkere plaats in gaan nemen. Daarbij moet het spel nu achter een groot doek met grotere poppen gespeeld worden. Het aantal kinderen past niet meer in een poppenkast.

Optreden.
Er moet gewerkt worden voor een optreden, zo mogelijk voor kinderen van andere klassen. Dit kan met alle vormen van schimmenspel voor de eigen groep, voor andere groepen, voor ouders of eventueel een andere school. Mijn ervaring is dat dit de kinderen onder een positieve druk zet. Het geeft een duidelijk doel aan de voorbereidingen en is een evaluatie voor zowel de leerkracht als de leerlingen. Daarbij krijgen de kinderen kritiek van de toeschouwers. Om deze reden denk ik dat er in de eerste instantie voor de eigen groep moet worden gespeeld. De kinderen die een schimmenspel hebben gemaakt, weten hoe het proces is gelopen. Zij geven daarom bijna altijd kritiek met een positieve ondertoon. Kritiek waar de kinderen wat mee kunnen doen, voordat ze "op tournee" gaan.

De toeschouwers moeten om deze reden ook observatieopdrachten krijgen. Ze zien dan zelf hoe iets wel of niet moet en kunnen daar zelf ook weer van leren.

Veel vrij-spel en eigen inbreng!
In de lessenserie zijn de meeste lessen gericht op het aanleren van bepaalde technieken. Ik wil hier echter expliciet benadrukken dat de kinderen (ook in de midden- en bovenbouw) veel de gelegenheid moeten krijgen om zelf dingen te ontdekken en vrij te kunnen spelen. Deze eigen inbreng komt veel meer ten goede aan de emotionele beleving en de sociale vorming, die ik in de doelstellingen als de belangrijkste heb benadrukt. Daarbij geef je de kinderen de gelegenheid zelf dingen te ontdekken, ook hier geldt: "Wat men zelf maakt, geeft meer voldoening èn aan de "ontwerper" èn aan de jeugdige toeschouwers." Het gebruik van zelf geschreven verhalen in de midden- en bovenbouw kan eventueel gecombineerd worden met het aanleren van technieken. Hier is er een tweedeling: de kinderen kunnen zich uiten bij het schrijven van het verhaal en het maken van de poppen, terwijl er toch gestructureerd technieken worden aangeleerd. 

Algemene benodigdheden.

1. Lichtbron.
Halogeenlamp, gewone spot (minimaal 60 W voor het Spaans-schimmenspel en 40 W voor het spel met poppen) of diaprojector. Bij groepsopdrachten met grote groepen (bijvoorbeeld het maken van handschaduwbeelden) kunnen looplampen worden gebruikt in goed verduisterde ruimte.

2. Scherm.
Kunst (plexi-)glas, dun wit papier of een gewoon laken.

3. Schimmenkast.
Gewone poppenkast met een doek voor de opening, gemproviseerde poppenkast (gemaakt van bijvoorbeeld tafels of kartonnen dozen) of een speciale schimmenkast met voorzieningen voor vastzetten, licht en dergelijke.

4. Speelruimte.
Een zo goed mogelijk verduisterde ruimte; niet te klein, maar ook niet te groot voor de groep (bijvoorbeeld een afgeschermd deel van een aula, een gang of een grote opslagruimte).

5. Materiaal voor het maken van de poppen.

  • Zwart fotokarton (aan beide zijden zwart) of nog beter: heliospan (verkrijgbaar in papierspeciaalzaken).
  • Potloden, gummen, scharen, knip- en buigtangen, lijm en plakband, prikpennen.
  • Dun ijzerdraad (± 0,5 mm) of splitpennen (maat 0 tot 2) voor verbindingen.
  • Het dunne ijzerdraad kan als leidstaafje fungeren als hij dubbel wordt opgerold.
  • Stevig ijzerdraad (± 1 mm), satéstokjes of melkrietjes voor handvatten.
  • Gekleurd cellofaanpapier. 

Globale lesindelingen.

1. Schimpoppenspel.
De kinderen maken een spel naar aanleiding van een verhaal.

  • (Voorbeeld van de leerkracht).
  • Schrijven van een verhaal/Gebruiken van een bestaand verhaal.
  • Bij het werken in groepjes moet er een keuze gemaakt worden uit de verschillende verhalen. De groepjes kunnen ook gezamenlijk het verhaal schrijven (één schrijft, terwijl ze samen de gegevens bedenken).
  • Bepalen van de te maken poppen en decorstukken.
  • Keuze van de te gebruiken technieken (door de leerkracht).
  • Maken van de poppen.
  • Componeren en eventueel opnemen van de muzikale begeleiding. Dit kan ook na het schrijven van het verhaal.
  • Droog oefenen. Dit kan boven een tafel; de rand is "de grond". Oefenen achter de schimmenkast.
  • Optreden met evaluatie over de speltechnieken en silhouetvormen.

2. Spaans-schimmenspel.

  • (Voorbeeld van de leerkracht, waarmee hij de les kan inleiden of instructie kan geven).
  • Aan de hand van opdrachten ontdekken de kinderen de verschillende speltechnieken, die in de desbetreffende les aan de orde komen.
  • Aan de hand van opdrachten laten de kinderen in een kort spel (optreden) zien dat ze de technieken kunnen gebruiken.
  • Evaluatie aan de hand van dit afsluitende spel.

3. Portretsilhouetten en handschaduwbeelden.

  • (Voorbeeld van de leerkracht).
  • De kinderen proberen (bij handschaduwbeelden kan dit vrij worden gelaten, maar ze kunnen ook voorbeelden op papier krijgen) silhouetten te maken en te manipuleren.
  • Bij portretsilhouetten in elk geval en bij de handschaduwbeelden kan het beeld uitgetekend worden, waarna het met zwarte verf wordt ingekleurd.
  • Evaluatie aan de hand van de geschilderde of gespeelde schaduwbeelden.